Limericks
Gedichten:
Aan de jeugd
Aan een onbekende
minnares
Ach die sheine van
Martijne
Ach en o
kreet het knaapje
Ans zingt
iets minder luid pudiek
Aleid
weet
jij wat jij
voor mij doen moet
Als ik straks weer
van
je
droom
Anna Enquist
Au bain Marie
Auschwitz
Bevroren aanvang
Césare en Manja
De
beefjes
kwaken – al zou men ’t niet zeggen –
de curve
van Ons Moeder G’d is lof
De
groot-kwansuil
spreekt:
De
hele
volle aula vroeg zich vol spanning af
De
herfstnier
tijgt
ten
duivelseik
De Sheriff van
Arkansas
De Twee
van
Stukjes en de Zes van Garten
De
Vechtaardappel
en de
Ijsselraap!
De vijver
kookt
en de
pagodes tuimelen
d.i.
Arameesch voor :
D’r hangt een
Dame
aan de
dakgoot
Een
Amsterdamse
bakker
sprak:
Een
ding is
droevig en
maakt zacht geklaag
een
kinderlijkje staat op de plavuizen
Een lipstick
en een
poederdoos
Erna Blokjesman
Geniet, mijn
liefje,
gezegende vrede
Godfried van Bouillion
Groot was
haar
trots en
diep haar ziel
Haar naam was la Rose
Heb
ik je
ooit verteld
Het mens-zijn is
onnodig wezen,
Het wezen van de
greep
Hij gaf aan ons
Hij
heet de
intellectueel en haat zichzelf
Hij moest naar zijn
vader toe
Hij was een
man
die
zó verlicht was
Hoe
onbegaanbaar is
het
dijenvlees
Holland
Hunnenland
Innig in het
wilgenhout
In ’t tijdperk
van de
kaasnarcis
Ik ben verstoten
Ik
dronk,
ik was een klup
Ik droomde
dat ik woonde
Ik
kan de Aanklacht
Verhindering van de Rechtsgang
Ik ken wat
orels kan
ik
je beloven
ik
was populair bij de
zijen van de middelste klassen
Ik wil niet
naar Utrecht
ik zit en ik hoor
Kanaalvaart
en
weerombesluiten
Luister je goed
naar een
eendje
Meisje slikt een rauw
ei
in
Mensen!
Pleeg toch nooit
een meineed, dat is slecht!
Mijn vader hield
niet
erg
van mij
Mobilisatie
Mooi zijn is
een
randverschijnsel
Mordechai
Schuldenfrei had een vergiet
My dearest Jane Meir-Tov
Need’rig,
need’rig
arbeidt de Arbeider
Noodlot
Op een zaaltje in ’t WG
quaet opzet
en een dobbelsteen
S.D.A.P.
Sleutelen aan de
zeurkous
’s Middag,
mijn kleine
Marionskameraad
Soms mag ik, o dat
is
een
feest
Sonnet
tennaest
het bilzekruid wast woekerlover
Theresiënstadt
Toch, al spreek ik
mijzelf tegen
toen
meester’s oordeel kwam :
Tophit
’t was
woest en zij was
woest wie
woester?
Van
Amsterdam Centraal tot Hollands Spoor
vernacht in
’t veld
Voor Hendrik Marsman
Waar de
vloek de zucht ontmoette
Waar
zal ik
van het venijn van nijd geneezen
Want,
mijn Vader en mijn
Moeder, die houden van elkaar
We call it a
Pruim
Werk in
uitvoering
op de
urinewegen
when we get
together
Wij zien het Heil
komen
Zoals
de
beren balen van
het broodjessmeren
Zon
|